Ga naar de inhoud

Dramatisch licht

Soms vind je een prachtige foto op de sociale media. De fotograaf wil niet bij naam genoemd worden.

Walther Schoonenberg – architectuurhistoricus & conservator van de Amsterdamse binnenstad heeft hier het volgende over te vertellen.

Het bijzondere aan Amsterdam is dat je meteen herkent dat het Amsterdam is, ook als je niet weet waar het is. Dat komt door de grachtenhuizen, de grachten, de bomen, de boogbrug, en de onderlinge harmonie. We zien hier de Passeerdersgracht vanaf de Prinsengracht, in het meest zuidelijke deel van de Jordaan. De brug is herbouwd, het model van de boogbrug is tijdloos. Op de hoek van de Prinsengracht staat een 18de-eeuwse ‘wolkenkrabber’, die hoog boven de huizen daarnaast op de Prinsengracht uitrijst, en die voor de Jordaan aan de hoge kant is. Het is de bouwhoogte van de Heren- en Keizersgracht. De huisjes op de Prinsengracht ernaast hebben nog een 17de-eeuwse bouwhoogte. Daarin bevindt zich nog steeds de toegangspoort van het Doolhof, een pretpark uit de 17de eeuw die hier tot de 19de eeuw is blijven bestaan en waar de beeldengroep David en Goliath uit het Amsterdam Museum vandaan komt.

Update van Robin Labrijn

De heer Robin Labrijn reageerde (waarvoor dank) op bovenstaand artikel en vertelde dat één van zijn Amsterdamse voorvaderen Hendrick Hoijas was en nog enige tijd de exploitant van het doolhof is geweest. Hieronder zijn verhaal.

In 1657 overleed uitbater Hendrick Thuyts. Zijn weduwe Celitje Jeuriaens trouwde voor de derde maal, ditmaal met een koopman, Barent Cleijn. Ze trokken zich terug uit het herbergwezen, Cleijns neef, Hendrick Hoijas nam de exploitatie van de Oude Doolhof over. Met hem kwam er opnieuw een migrant aan het roer: hij was een voormalige vetweider uit Rodenkirchen in het graafschap Oldenburg. Onder Hoijas begon de vermaaksherberg ook dubieuze klanten aan te trekken. In de nazomer van 1660 haalde een aanwezige vrouw de mannelijkheid van een andere gast uit zijn broek en legde zijn hand op haar blote buik. Tezelfdertijd blijkt er ook in de naastgelegen panden een nieuw drinkhuis gevestigd te zijn. De waard hiervan was niet voor een kleintje vervaard: tijdens een caféruzie hakte hij met zijn houwer in op een klant, wiens neus daardoor als een lel op zijn mond kwam te hangen Ook in de Oude Doolhof werd het onrustig. In 1667 kreeg uitbater Hoijas het aan de stok met een tabaksverkoper, Hoijas verschool zich tijdens deze ruzie achter de sterke arm der wet (het zijn schoutszaken). Hij voelde zich gesterkt door zijn broer, die kapitein van de ratelwacht was en later schoutsdienaar. Andere klanten kwamen niet naar de vermaaksherberg om ruzie te zoeken maar juist om problemen op te lossen. In 1670 vergaderde er bijvoorbeeld een groep ververs ter beslechting van een loonconflict. Een vaste klant van de doolhof was een kabinetmaker op de Sint Lucienburgwal (Nieuwezijds Voorburgwal). Deze leende ook geld van Hoijas, waardoor een kleine schuld ontstond. Hoijas hield het lang uit als uitbater van de Oude Doolhof. Na het overlijden van zijn vrouw in 1688, exploiteerde hij de herberg nog vijf jaar in zijn eentje.